ga naar homepagina

Drie Octoberstraat 11
2313 ZL Leiden
tel. 071 - 5131024
info@benvroom.nl

 

Usability

Usability & SEO advies
Expert review
Usability test

Boeken
Checklists
Artikelen

Verhalen

Foto's

Bio & Publicaties

VERHALEN > Gezin fietst naar Avignon

 

Waarom hebben wij geen speelgoed?

Gezin fietst naar Avignon

 

We zijn bij Loyettes de Rhône overgestoken, Lyon aan de oostkant gepasseerd en de heuvels van de Isère ingereden. Als we Artas binnenrijden, hoor ik in gedachten Mart Smeets zeggen: 'Nu rijden ze het dorpje in, linksaf bij de rotonde, voorbij de kerk en dan naar links, een klein straatje in, en dáár begint de klim'. Meteen op het laagste tandje (22 voor, 32 achter) en sleuren maar. Tachtig, honderd meter, dan uithijgen. Opnieuw verder, zo hard mogelijk trappen, weer zestig meter en pauze. Liesbet rijdt me voorbij, zij rijdt langzamer en meer gestaag naar boven. Weer op de fiets gaan de eerste pedaalslagen licht, zó zwaar is het toch niet? Na 10 slagen slaat het lood weer in de benen. Maar ook hier kom ik boven, na zes keer afstappen en uithijgen, en kunnen we verder over een stukje vlakke weg door de heuvels. Zodadelijk volgt de laatste klim van de dag, volgens het routeboekje gelukkig een gewone, geen steile zoals deze laatste. Maar ook gewone klimmen haal ik niet altijd in één keer.

De klim bij Artas is een van de honderden op onze fietstocht van Leiden naar Avignon. Rosa (bijna 4) en Tiba (bijna 2) zitten in een kinderkar achter mijn fiets, Liesbet heeft de zware bagage, deels in een bagagekar. We fietsen via Leuven en de zuidelijke Ardennen naar Verdun via routeboekjes van Paul Benjamins, steken door naar Charmes en gaan verder zuidwaarts via 'De groene route naar de Middellandse Zee' van Henk Eikelboom en Aart van Rossum. Steeds over kleine weggetjes, waar de enkele auto die ons passeert bijna door de linkerberm rijdt om ons niet te raken. Telkens begeleid door het getierelier van een leeuwerik, voortdurend met buizerds of kiekendieven cirkelend in de lucht.

We zijn eind april vertrokken. Met gemiddeld zo'n 40 km per dag trekken we naar het zuiden. Meer lukt nauwelijks, daarvoor is de tocht fysiek te zwaar en ontbreekt de tijd. 's Ochtends zijn we na het ontbijt 3 uur bezig met opbreken, inpakken, koffie drinken en opnieuw eten. Tegen twaalven vertrekken we, fietsen een stuk, picknicken, fietsen verder, doen ergens op de dag boodschappen en komen aan het eind van de middag op de volgende camping aan. Als we de tent hebben opgezet, hebben gekookt en gegeten en de kinderen naar bed hebben gebracht, kunnen we nog even theedrinken en dan is ook voor ons de dag voorbij.

In het begin zijn we vooral ingesteld op kou. Bij het vertrek hebben we geen t-shirts ingepakt, geen vrolijke jurkjes, maar skipakken voor de kinderen, regenbroeken, laarzen, veel dikke fleecen en broeken, zodat we ook na een paar dagen nog droge kleren uit de waterdichte fietstassen kunnen opdiepen. En 's nachts? Kinderen rollen in hun slaap van de matjes af en dan isoleert een donzen slaapzak nauwelijks meer. We hebben een doek laten maken waar twee matjes ingeschoven kunnen worden en waaraan rondom een slaapzak kan worden geritst, zodat ze samen onder één slaapzak liggen en niet meteen van de matjes afrollen. Maar vertrouwen doen we het niet. De eerste weken staat er een koude noordenwind die 's nachts net geen vorst brengt. De grond is ijskoud. We kleden ze ook 's nachts dik aan. Eén huiltje en ik haast me de slaapzak uit om bij de kinderen te gaan kijken. En ja hoor, dan ligt Rosa of Tiba met de slaapzak op de knieën. Eén keer moet Tiba slapend over Rosa gekropen zijn. Ik vind haar huilend met haar hoofd in de verste hoek van de binnentent. Nadat ze wat meer gewend zijn aan het reizende leven, slapen ze rustiger en hoef ik er 's nachts zelden meer uit.

Overdag is het lekker fietsweer. Onder een bewolkte hemel worden we voortgeblazen door de Reewijkse plassen, langs de slingerende Linge, over de dijkjes van het Land van Maas en Waal en de bossen van Brabant. Vanaf Tilburg jaagt de noordenwind ons over kaarsrechte fietspaden, geasfalteerde oude spoorlijnen, naar het zuiden, tot diep in België. Iets ten zuiden van Dinant komt de eerste echte klim, vanuit het dal van de Lesse de heuvel op. Voor het eerst moeten we meermalen halt houden om weer op adem te komen. Zo fietsen we van dal naar dal, bergop en bergaf. De zon op de glooiende bossen en velden, de weitjes met een gouden gloed door de vele boterbloemen. Bij gebrek aan campings kamperen we vrij, eenmaal bij een beekje in een boterbloemenveld, eenmaal bovenop een heuvel tegen een bosrand, met uitzicht op de heuvels om ons heen, zonder ook maar één huis of weg te zien.

De kinderen zijn inmiddels geheel gewend aan het reizende leven. Op campings zoeken ze meteen de speeltuin op. Kamperen we vrij, dat klauteren ze op omgevallen bomen in het bos of rapen ze tientallen dennenappels. Steeds is één van ons bij ze, de ander pakt in, kookt of zet de tent op. Het is leuk om zo lang zo intensief met de kinderen op te trekken, ook al betekent het dat je nooit eens lekker rustig kunt zitten. De kinderen krijgen steeds meer met elkaar. Tiba leert net praten, dus Rosa kan haar kennis van de wereld delen. Als ze 's avonds in bed liggen, legt ze uit: "Tiba, als je dood bent, kun je niet praten, en ook niet lopen." "Als een baby", antwoordt Tiba begrijpend, die juist daarin is geïnteresseerd. Zo volgen we drie maanden lang iedere nieuwe ontwikkeling van zeer nabij. Hoogtepunt van de dag is steevast het begin. De rits van de kinder-binnentent gaat open en twee lachende gezichtjes verschijnen. Vrolijk komen ze bij ons zitten. We spelen en kletsen, het ontbijt kan nog even wachten. Heerlijk.

Goed, we wisten het van tevoren: deze tocht zou een koud en nat dieptepunt hebben. Dat komt natuurlijk in de Ardennen, en wel in Bertrix, waar we een rustdag hebben ingelast. De eerste twee Ardennendagen hebben ons zó gesloopt dat we soms al afstappen voordat de nieuwe klim begint, om moed te verzamelen. In Bertrix zou een mooie camping met zwembad liggen, bij een riviertje. Rosa verheugde zich enorm op het zwembad. We naderen Bertrix in de regen. Een grauw dorpje met een treurig plein waar shovels bezig zijn het asfalt te verwijderen. We dalen af naar het riviertje, maar de camping ligt net één heel steil klimmetje hoger. Hier en daar staan lege caravans. We kijken uit op het zwembad, maar dat gaat pas een week later open. Liesbet benut de rustdag door de was te doen met het muntje dat ze daarvoor heeft gekocht. Halverwege houdt de wasmachine ermee op, het deurtje blijft op slot. Wat blijkt: de wasmachine draait op voorverwarmd water en de voorverwarmer is nog in winterslaap. Pas tegen het einde van de dag slaagt een monteur erin het deurtje open te krijgen. Die dag wordt ook het pad voor onze tent opnieuw geasfalteerd, zodat voorlezen als het regent geen zin heeft.

In Noord-Frankrijk heuvelt het vele dagen achter elkaar. Het landschap is wat meer open, de velden bedekt met graan of ronde hooibalen. De dorpjes zijn massief en doods. Nergens een bakker, nergens groente op straat. Het lijkt hier wel altijd zondagmiddag. We staan regelmatig op campings die nog gesloten zijn. We missen de andere campinggasten niet. Hier voelen we ons geen zonderlingen die in de kou op de grond koken en eten, tussen caravans met gasverwarming en satellietontvangers. Vooral in de weekends, als de campings weer vollopen, voelen we ons vreemde wezens.

Al snel heet het Vogezen. Het wordt overdag steeds heter. 's Middags fietsen blijkt onmogelijk, weggetjes met een beetje vals plat komen we tegen enen nauwelijks meer op. Het lijkt wel of de zuurstof boven het asfalt verdwenen is. We houden 's middags urenlang pauze en fietsen verder aan het begin van de avond, met mooi schuin licht, en moeten dan opschieten om de kinderen voor het donker in bed te krijgen. Na de enige totaal verregende fietsdag en een nacht in een hotel in Poligny, bereiken we de Jura. Eerst een flinke klim van 4 km naar het hoogste punt van de tocht, op 600 m., en aan het eind van de dag een uitzicht over een weids dal, met daarachter de ene groene bergrug na de andere. Twee dagen later mogen we eindeloos afdalen door het diepe dal van de Ain, eindigend in nauwe gorges.

We naderen het Rhônedal, maar de prettige verwachting dat de ergste klimpartijen achter de rug zijn, blijkt te optimistisch. Tussen de Alpen en de Rhône voert De groene route over de ene heuvelrug na de andere. Even overwegen we een lichtere route te zoeken, meer langs de Rhône, zodat we wat rustiger kunnen fietsen. Maar ja, juist de zwaarste stukken waren het mooist. En als je 40 km per dag fietst, kun je moeilijk zonder uitgebreide informatie over campings, winkels en accidentatie. We zijn wel eens van de route afgeweken. Dan bleek in België een korter weggetje een bijna onbegaanbare kasseienweg. Toen we van de route van Paul Benjamins doorstaken naar 'De groene route' kwamen we pas na 50 km de eerste winkel tegen. Die ochtend hadden we ons laatste brood opgegeten. Toen we om 4 uur 's middags een cafeetje met een paar broodjes tegenkwamen, hebben we meteen de hele voorraad opgegeten.

Onderweg vragen mensen steevast of de kinderen het niet vervelend vinden om iedere dag zo lang in de fietskar te zitten. Nee hoor, ze zitten er graag in. Ze zingen, slapen of luisteren naar kinderliedjes op de walkman met luidsprekertje. Rosa kent meer liedjes dan ik ooit heb gezongen. Ze kent het hele Jungle Book uit haar hoofd. Als ik vanaf de camping boodschappen ga doen, zitten ze meteen in de kar en rijd ik met twee zingende kinderen de camping af.

De mooiste en zwaarste dag komt bijna aan het eind, in de Drôme. Tussen Chabeuil en Crest liggen volgens De groene route 'enige korte venijnige klimmen'. Dat zijn er zo'n 15. Aan het eind beginnen die ons behoorlijk op te breken. Na de lunch in Crest beginnen we met wind mee aan een klim van 7 km, van 200 naar ruim 400 m hoogte. Althans volgens de kaart. Wij rijden een dal in en als het echt steil wordt, bereiken we de 'Pas de Lauzens', een in de rots uitgehakte weg in een kloof. Maar dan begint het pas! Nog zo'n 10 haarspeldbochten naar boven, door een bos, naar 500 m hoogte. We halen steeds met de grootste moeite de volgende bocht en hijgen uit op een schaduwplek. De afdaling voert een nauw dal in, omgeven door hoge rotswanden. Zeer spectaculair. Onderin, aan een riviertje, ligt een kleine gemeentecamping, een van de weinige waar het witte blik van caravans en campers niet overheerst.

De volgende dag voert de allerlaatste beklimming ons weer van 200 naar bijna 500 m hoogte. Nu hebben we warme wind tegen, de fietskar werkt als een parachute. Tiba krijgt weer een tandje en begint te dreinen, wat wel vaker gebeurt als het zo lang zo langzaam gaat. Bijna bovenaan, als ik doodmoe en volledig bezweet ben, huilt ze voortdurend om een rietje dat niet krom is maar recht, of niet recht maar krom, het maakt niet uit. Ik schreeuw dat ze moet ophouden met huilen. Dat helpt natuurlijk niet. Pas boven bedenk ik dat er ook nog ergens lollies zijn.

Een paar dagen later rijden we Avignon binnen. Het theaterfestival is net die dag begonnen. De brug over de Rhône is vol voetgangers die naar de stad gaan, we zien het Palais des Papes hoog boven de ommuurde stad uitsteken. Na twee maanden alleen natuur en heel af en toe een leuk plaatsje, laten we ons onderdompelen in de mooie stad met zijn vele muzikanten, jongleurs en clowns. Iedereen kijkt zijn ogen uit als we met de kinderen in de fietskar door de straatjes van Avignon rijden, de ouders zijn trots. Rosa en Tiba mogen in de draaimolen. En dat, is en voor hen het ware hoogtepunt van de reis.

 
     
 
     
 

 

 

Dit verhaal is in
gewijzigde vorm
gepubliceerd in:

Fietsen met kinderen

Op Pad
okt. 2005